Wie zijn de financiers?
Voor de maker is het van belang om zich af te vragen wat de motivatie is van de verschillende financiers om in een project te stappen. Financieel rendement is namelijk niet het enige criterium. Zeker niet in het geval van de eerste van drie categorieën die worden onderscheiden: zacht geld. Dat is geld afkomstig van partijen die zelf gefinancierd worden door de overheid (bijvoorbeeld Filmfonds, CoBo, Eurimages en publieke omroep). Zij baseren hun keuzes op hun maatschappelijke of artistieke opdracht, alsmede op het potentiële publieksbereik. Het gaat bij zacht geld dus niet in eerste instantie om financieel rendement, maar om cultureel rendement. Box office is minder belangrijk dan lovende recensies, bereik en selecties door internationale festivals. De €95.000 die een omroep normaliter in een Nederlandse speelfilm investeert, wordt niet terugverdiend, maar is een vergoeding voor een uitzendlicentie. De fondsen nemen wel een recouppositie; maar niet bovenin het recoupmentschema, en zonder extra opslagen. Ze willen enkel het geïnvesteerde bedrag terug. Het geld van het Filmfonds (en andere buitenlandse fondsen met inhoudelijke toetsing) wordt aangemerkt als staatssteun en die mag in uitzonderlijke gevallen maximaal 75% van de totale financiering bedragen, maar de norm is maximaal 50%.
Daarom moeten films die staatssteun ontvangen ook altijd worden gefinancierd met ander geld, bijvoorbeeld uit categorie 2: hard geld. Dit komt van commercieel gedreven partijen, op zoek naar zekerheid. Dat betekent niet dat élke titel een hit hoeft te zijn, maar het portfolio moet renderen. De partijen die hard geld leveren, krijgen een toppositie in het recoupmentschema, voor maximale zekerheidstelling van terugbetaling. Hun terugbetaling bestaat uit hun ingelegde investering, maar ook opslagen, rente, fees en rechten. Het rendement is voor de meesten de investering plus de opslag. Voor distributeurs en sales agents komen daar de fees, rechten en maximale zekerheid bij, commerciële omroepen halen marktaandeel en reclame-inkomsten en bij de SVOD-platforms draait het om marktaandeel dankzij exclusieve rechten. De investeringen van private investeerders via maatschappen en bedrijven via bijvoorbeeld de Belgische taxshelter zijn voornamelijk fiscaal gedreven: het loont al direct. Bij regionale fondsen, taxshelters en production incentives zit het rendement hem óók in de economische impulsen voor de regio of het land.
Een opmerking: ondanks alle kritiek op ons subsidiestelsel mogen we in onze handen knijpen, want zo is er geld voor de vroege ontwikkelingsfase, als hard geld nog geen optie is vanwege een te hoge risicofactor in die fase van het proces. Wat betreft over budget gaan: dat gebeurt iedere producent. Belangrijk om te realiseren: het is geld dat je nooit meer kunt recoupen.
Categorie 3 wordt gevormd door de makers van de film: scenaristen, regisseurs, producenten en soms acteurs. Zij financieren de film met tijd en risico (of de film een succes wordt, of überhaupt gerealiseerd) en hun reputatie. Wanneer het budget niet toereikend is kan de maker tot een deferral (ook wel: deferment) beslissen: een uitgestelde betaling, waarbij de werkelijk geïnvesteerde tijd/reputatie-inbreng wordt vertaald in een stuk van het salaris dat niet direct betaald wordt, maar pas wordt uitbetaald als de film voldoende financieel rendeert. Deze deferral staat meestal op gelijke hoogte met de investeringen van categorie 2, hard geld. De hoogte van de deferments wordt overigens door het Filmfonds voor de producent beperkt tot 75%, mede uit zelfbescherming voor de producent. De makers kunnen ook rendement behalen door een percentage van de winst af te spreken, of zogenaamde bumpers of kickers: vaste bedragen uitbetaald (doorgaans aan de regisseur) bij behalen van bepaald bezoekersaantal. Tot slot is het succes van de film óók een vorm van rendement voor de makers-categorie, want ze werken reputatie- en trackrecord-verhogend.